Vaarvakantie met de club.
Bij Stella Maris waren de
activiteiten niet clubhuis-gebonden. In de jaren '50 en '60
had Stella Maris nabij de Loosdrechtse plassen, een aantal
sloepen liggen. Die sloepen lagen bij boer van Zijl op het
land en we waren - in overleg met de leiding van Stella
Maris - vrij om daar mee te varen. Als het in het weekend
mooi weer was, reden we daar op de fiets naar toe en
sleepten we de sloepen het water in. Daar vandaan was het
nog wel een half uur roeien voordat we op de Loosdrechtse
Plassen waren, maar dat was het waard. We waren het liefst
midden op de plas, want daar was het water helder en je kon
daar ook goed zwemmen. Tenminste, als je kón zwemmen, want
anders moest je in de boot blijven, want staan kon je er
niet.
Toen we op een zondag de plas
opvaarden zagen we de oudere jongens uit de buurt op een
botter, die eigendom was van buurthuis Hoogelanden. Langzaam
kwam de boot onze kant op, maar dat ging niet vanzelf, maar
zo bleek later, gedreven door de wind. “We hebben motorpech”
werd ons toegeroepen, “zouden jullie ons naar de haven
willen brengen?” Nou, dat wilden we wel. Met een stevig touw
werd de botter aan onze sloep vastgemaakt en zo zijn we naar
de haven geroeid.
Voor de moeite kregen we daar
wat te drinken.
Na nog wat bedankjes begonnen we
aan de terugtocht. Ons kompas voor de terugtocht was altijd
de watertoren van Breukelen, die je al van ver kon zien. Moe
maar voldaan kwamen we terug bij de thuishaven en daar
kwamen we onze leider schipper Timmermans met zijn vrouw
tegen. Ook hij had een roeiboot teruggebracht. Maar die boot
was niet van Stella Maris, want toen hij die ochtend een
boot wilde pakken, waren die allemaal al weg. Van armoede
had hij daar een roeiboot moeten huren, maar dat was een
beetje onze schuld, want wij hadden niet gezegd dat we
zouden gaan varen.
Later hebben we vernomen dat
meneer Baars, de leider en het hoofd van buurthuis
Hoogelanden, de motor van de botter had kunnen repareren.
Maar toen ze de volgende dag vertrokken, stond er een zeer
harde wind. Toen ze nog maar net van de kant af waren, werd
de boot door de wind teruggedreven en werd het terras van
restaurant Het Witte Huis op een haar na gemist.
Uiteindelijk is het ze gelukt om
de Loosdrechtse Plassen te verlaten en via de Vecht het
IJsselmeer op te varen. Op het IJsselmeer werden Marken,
Volendam, Hoorn en Enkhuizen aangedaan. Toen ze in Enkhuizen
van boord wilden gaan, zou Cor van Dort nog even een raam
sluiten, maar hij trok zo hard aan dat raam, dat hij de
onderkant van de omlijsting er van af trok.
Na wat dagen IJsselmeer was de
tijd gekomen om weer richting huis te gaan. Via Muiden werd
de Vecht opgevaren en in Maarssen zouden ze nog even
aanleggen voor een versnapering.
In Maarssen wilden ze zó graag
van de boot af, dat één van hen, op weg naar de ligplaats,
de loopplank vast uitschoof. Maar haastige spoed is zelden
goed, want toen meneer Baars de boot tussen twee andere
boten wilde laveren, was er ineens gerinkel en was de
loopplank door een ruit van een daar aangelegd plezierjacht
gegaan.
Dat was pech, dubbele pech, want
deze keer moest de schade betaald worden.
Na dit zoveelste pechgeval was
de lol er een beetje van af en besloten ze om Maarssen te
laten voor wat het was. Nabij Oud Zuilen werd het Amsterdam
Rijnkanaal opgevaren, om de boot bij Oog in Al aan te meren.
‘s-Avonds hebben ze zich nog
even uitgeleefd in het buurthuis, waar Stella Maris zijn
maandelijkse dansavond hield. Maar deze keer was er geen
sterke drank, want meneer en mevrouw Veerman, die daar de
leiding hadden, schonken alleen maar limonade.